home *** CD-ROM | disk | FTP | other *** search
/ Nederland Interaktief Kinderen / NLeduca.bin / NLEDUCA / CLST / WERKWRD.TXT < prev   
Text File  |  1990-02-11  |  10KB  |  1,024 lines

  1. hebben
  2. kunnen
  3. worden
  4. zijn
  5. zullen
  6. moeten
  7. doen
  8. gaan
  9. komen
  10. maken
  11. staan
  12. willen
  13. zeggen
  14. zien
  15. weten
  16. laten
  17. geven
  18. krijgen
  19. vinden
  20. blijven
  21. denken
  22. zitten
  23. houden
  24. nemen
  25. beginnen
  26. brengen
  27. horen
  28. liggen
  29. mogen
  30. stellen
  31. volgen
  32. vragen
  33. bestaan
  34. blijken
  35. kijken
  36. lijken
  37. lopen
  38. noemen
  39. schrijven
  40. spreken
  41. vallen
  42. werken
  43. betekenen
  44. gebeuren
  45. gebruiken
  46. geloven
  47. kennen
  48. leren
  49. leven
  50. praten
  51. spelen
  52. vertellen
  53. voelen
  54. vormen
  55. aannemen
  56. aflopen
  57. bedoelen
  58. begrijpen
  59. behoren
  60. bepalen
  61. bereiken
  62. beschouwen
  63. beslissen
  64. besluiten
  65. betalen
  66. betreffen
  67. betrekken
  68. bieden
  69. dienen
  70. dragen
  71. eten
  72. gelden
  73. halen
  74. hangen
  75. helpen
  76. heten
  77. hoeven
  78. kiezen
  79. kopen
  80. lachen
  81. leggen
  82. leiden
  83. lezen
  84. menen
  85. ontstaan
  86. opnemen
  87. optreden
  88. proberen
  89. raken
  90. richten
  91. rijden
  92. roepen
  93. schijnen
  94. slaan
  95. sluiten
  96. trekken
  97. veranderen
  98. verdwijnen
  99. vergeten
  100. verklaren
  101. verliezen
  102. verschijnen
  103. verschillen
  104. verwachten
  105. voeren
  106. voorkomen
  107. voorstellen
  108. wachten
  109. wijzen
  110. winnen
  111. wonen
  112. zetten
  113. zoeken
  114. aankijken
  115. antwoorden
  116. duren
  117. klinken
  118. luisteren
  119. merken
  120. ontdekken
  121. ontvangen
  122. uitgaan
  123. verdienen
  124. wensen
  125. zorgen
  126. achten
  127. beperken
  128. drinken
  129. herinneren
  130. kosten
  131. ontwikkelen
  132. openen
  133. toenemen
  134. tonen
  135. trouwen
  136. bekijken
  137. bevinden
  138. bewegen
  139. bewijzen
  140. binnenkomen
  141. bouwen
  142. draaien
  143. groeien
  144. hopen
  145. opleveren
  146. opstaan
  147. opvallen
  148. passen
  149. rekenen
  150. schieten
  151. slapen
  152. steken
  153. trachten
  154. uitbreiden
  155. vangen
  156. verbinden
  157. verkopen
  158. verlaten
  159. veroorzaken
  160. vertonen
  161. vliegen
  162. voortduren
  163. zingen
  164. zwijgen
  165. aantrekken
  166. aanvaarden
  167. afvragen
  168. bedenken
  169. behandelen
  170. bevestigen
  171. bezitten
  172. doorgaan
  173. drukken
  174. durven
  175. dwingen
  176. knikken
  177. leveren
  178. lukken
  179. missen
  180. ontmoeten
  181. opmerken
  182. overtuigen
  183. plaatsen
  184. scheppen
  185. slagen
  186. sterven
  187. sturen
  188. toepassen
  189. uitkomen
  190. uitsluiten
  191. uitspreken
  192. uitvoeren
  193. vergelijken
  194. voorzien
  195. aanbieden
  196. aankomen
  197. aantonen
  198. behoeven
  199. bellen
  200. beloven
  201. beschikken
  202. beschrijven
  203. besteden
  204. bevatten
  205. binden
  206. breken
  207. buigen
  208. constateren
  209. genieten
  210. gooien
  211. grijpen
  212. ingaan
  213. innemen
  214. keren
  215. meenemen
  216. nadenken
  217. ontbreken
  218. opbouwen
  219. opstellen
  220. organiseren
  221. overgaan
  222. pakken
  223. plegen
  224. reageren
  225. redden
  226. schenken
  227. schuiven
  228. stijgen
  229. streven
  230. tekenen
  231. tellen
  232. toegeven
  233. toevoegen
  234. treffen
  235. uitmaken
  236. verstaan
  237. vestigen
  238. voordoen
  239. waarschuwen
  240. weigeren
  241. aandoen
  242. aangeven
  243. aankondigen
  244. aansluiten
  245. aanwijzen
  246. baseren
  247. beantwoorden
  248. beheersen
  249. beleven
  250. beschermen
  251. beseffen
  252. bespreken
  253. bezoeken
  254. dreigen
  255. drijven
  256. dringen
  257. eisen
  258. handhaven
  259. heersen
  260. herhalen
  261. herkennen
  262. huilen
  263. ingrijpen
  264. inhouden
  265. instellen
  266. interesseren
  267. inzien
  268. lijden
  269. meebrengen
  270. melden
  271. onderscheiden
  272. ophouden
  273. opkomen
  274. oplossen
  275. oprichten
  276. oproepen
  277. overnemen
  278. realiseren
  279. schrikken
  280. springen
  281. stappen
  282. stemmen
  283. steunen
  284. stoppen
  285. treden
  286. uitoefenen
  287. vaststellen
  288. vechten
  289. verbazen
  290. verbieden
  291. verkrijgen
  292. verlangen
  293. verlenen
  294. vermelden
  295. verrichten
  296. vertrekken
  297. verwerken
  298. verzorgen
  299. voorbereiden
  300. aanbrengen
  301. aanduiden
  302. aanhouden
  303. aanpassen
  304. aarzelen
  305. afhangen
  306. afleggen
  307. afleiden
  308. afsluiten
  309. afwijken
  310. afzien
  311. bedragen
  312. beinvloeden
  313. benoemen
  314. berusten
  315. bevorderen
  316. bewaren
  317. bezetten
  318. bezighouden
  319. bezorgen
  320. boeien
  321. branden
  322. danken
  323. deelnemen
  324. delen
  325. doordringen
  326. doorlopen
  327. eindigen
  328. erkennen
  329. ervaren
  330. functioneren
  331. geschieden
  332. glimlachen
  333. handelen
  334. hanteren
  335. herstellen
  336. indienen
  337. kloppen
  338. letten
  339. luiden
  340. meedelen
  341. meedoen
  342. meegaan
  343. meemaken
  344. mengen
  345. meten
  346. naderen
  347. neerleggen
  348. omdraaien
  349. omkeren
  350. onderzoeken
  351. ontwerpen
  352. opbellen
  353. opgaan
  354. opgeven
  355. ophalen
  356. opkijken
  357. oplopen
  358. optrekken
  359. opzetten
  360. overblijven
  361. overkomen
  362. overlijden
  363. overwegen
  364. passeren
  365. plaatsvinden
  366. publiceren
  367. regelen
  368. scheiden
  369. schudden
  370. snijden
  371. staren
  372. studeren
  373. teleurstellen
  374. terugkeren
  375. terugkomen
  376. toelaten
  377. uitbrengen
  378. uitdrukken
  379. uitgeven
  380. uitleggen
  381. uitnodigen
  382. uitzien
  383. varen
  384. verantwoorden
  385. verdelen
  386. verhogen
  387. verkeren
  388. vermoeden
  389. verplichten
  390. verrassen
  391. versterken
  392. vertrouwen
  393. vervangen
  394. vervelen
  395. vervullen
  396. verwijderen
  397. verzetten
  398. voldoen
  399. voortzetten
  400. vrezen
  401. vullen
  402. wekken
  403. werpen
  404. zenden
  405. zuchten
  406. aanbevelen
  407. aandringen
  408. aangaan
  409. aanspreken
  410. aantasten
  411. aantreffen
  412. aanvoeren
  413. accepteren
  414. achterlaten
  415. adviseren
  416. afbreken
  417. afdoen
  418. afnemen
  419. afspelen
  420. afweten
  421. afwijzen
  422. arresteren
  423. arriveren
  424. bedekken
  425. bedreigen
  426. begeleiden
  427. begeven
  428. behalen
  429. behouden
  430. bekennen
  431. benaderen
  432. beoordelen
  433. beschuldigen
  434. bestellen
  435. bestemmen
  436. bestrijden
  437. bestuderen
  438. bevredigen
  439. bevrijden
  440. beweren
  441. bezien
  442. bidden
  443. bijdragen
  444. bijwonen
  445. binnengaan
  446. bloeien
  447. boeken
  448. concentreren
  449. concluderen
  450. controleren
  451. dansen
  452. dateren
  453. demonstreren
  454. doden
  455. doorbreken
  456. doorbrengen
  457. dromen
  458. duwen
  459. fluisteren
  460. formuleren
  461. getuigen
  462. gillen
  463. glijden
  464. haten
  465. hechten
  466. huwen
  467. informeren
  468. inslaan
  469. inspireren
  470. inzetten
  471. kenmerken
  472. kleuren
  473. klimmen
  474. koken
  475. lenen
  476. loslaten
  477. meevallen
  478. mislukken
  479. nagaan
  480. nalaten
  481. neerkomen
  482. noteren
  483. omgaan
  484. omvatten
  485. ondergaan
  486. ondernemen
  487. ondervinden
  488. ontkennen
  489. ontkomen
  490. ontlenen
  491. opbrengen
  492. opgroeien
  493. opheffen
  494. opleggen
  495. opsteken
  496. opvangen
  497. opvatten
  498. opvoeden
  499. opwekken
  500. opwinden
  501. opzoeken
  502. overbrengen
  503. overdrijven
  504. overlaten
  505. paren
  506. pleiten
  507. produceren
  508. protesteren
  509. regeren
  510. reizen
  511. rijzen
  512. roken
  513. rollen
  514. rusten
  515. samenstellen
  516. samenwerken
  517. schamen
  518. schelen
  519. schilderen
  520. schokken
  521. schreeuwen
  522. spannen
  523. staken
  524. starten
  525. stichten
  526. stimuleren
  527. storen
  528. storten
  529. tegenkomen
  530. toekennen
  531. toekomen
  532. toestaan
  533. trillen
  534. twijfelen
  535. uiten
  536. uitkijken
  537. uitlopen
  538. uitrusten
  539. uitsteken
  540. uitzenden
  541. uitzoeken
  542. varieren
  543. verbergen
  544. verbeteren
  545. verdedigen
  546. verdenken
  547. vereisen
  548. verenigen
  549. vergissen
  550. verlopen
  551. vermoorden
  552. vernemen
  553. vernietigen
  554. veronderstellen
  555. veroordelen
  556. veroveren
  557. verschaffen
  558. verslaan
  559. verspreiden
  560. verstrekken
  561. vertalen
  562. vervaardigen
  563. vervolgen
  564. verwarren
  565. verwerpen
  566. verwerven
  567. verwijten
  568. verzamelen
  569. verzekeren
  570. verzoeken
  571. vieren
  572. vluchten
  573. voorafgaan
  574. voorgaan
  575. voorspellen
  576. voortkomen
  577. waarderen
  578. waarnemen
  579. wagen
  580. wandelen
  581. wassen
  582. wennen
  583. wezen
  584. wijden
  585. wisselen
  586. wonden
  587. zakken
  588. zwaaien
  589. aanbreken
  590. aangrijpen
  591. aanhalen
  592. aanhoren
  593. aankloppen
  594. aankunnen
  595. aanleggen
  596. aanlopen
  597. aanpakken
  598. aanraden
  599. aanraken
  600. aanschaffen
  601. aanslaan
  602. aansteken
  603. aanstellen
  604. aanvallen
  605. aanvragen
  606. aanvullen
  607. aanwakkeren
  608. aanzetten
  609. aanzien
  610. achterblijven
  611. achterhalen
  612. afdwingen
  613. afgaan
  614. afkeuren
  615. afkomen
  616. afleveren
  617. afrekenen
  618. afremmen
  619. afronden
  620. afschaffen
  621. afscheiden
  622. afspreken
  623. afstaan
  624. afstemmen
  625. aftreden
  626. afvaardigen
  627. afvallen
  628. afwachten
  629. afwenden
  630. afwerken
  631. afzetten
  632. analyseren
  633. bakken
  634. barsten
  635. bedanken
  636. bedienen
  637. bedriegen
  638. beduiden
  639. beelden
  640. begaan
  641. begeren
  642. begraven
  643. begroeten
  644. beheren
  645. bekronen
  646. belasten
  647. beledigen
  648. beleggen
  649. beletten
  650. bemoeien
  651. benadrukken
  652. benauwen
  653. benutten
  654. beoefenen
  655. bepleiten
  656. beproeven
  657. berekenen
  658. beschadigen
  659. besparen
  660. bespeuren
  661. bestrijken
  662. besturen
  663. betogen
  664. betreden
  665. betreuren
  666. bevallen
  667. beven
  668. bevriezen
  669. bewerken
  670. bewonderen
  671. bijhouden
  672. bijkomen
  673. bijstaan
  674. bijten
  675. blazen
  676. brommen
  677. bukken
  678. citeren
  679. combineren
  680. compliceren
  681. concurreren
  682. confronteren
  683. creeren
  684. dalen
  685. dekken
  686. discrimineren
  687. doodschieten
  688. doorgeven
  689. doormaken
  690. doorvoeren
  691. doorzetten
  692. dreunen
  693. drogen
  694. duiden
  695. duiken
  696. duperen
  697. ergeren
  698. falen
  699. fascineren
  700. fietsen
  701. filmen
  702. fluiten
  703. forceren
  704. fotograferen
  705. garanderen
  706. gedragen
  707. genezen
  708. geraken
  709. gieten
  710. glanzen
  711. glimmen
  712. glippen
  713. graven
  714. grinniken
  715. grommen
  716. gunnen
  717. haasten
  718. hakken
  719. handicappen
  720. heffen
  721. herdenken
  722. hijgen
  723. hollen
  724. huren
  725. illustreren
  726. inhalen
  727. inlichten
  728. inrichten
  729. inschakelen
  730. inschenken
  731. integreren
  732. interpreteren
  733. intrekken
  734. invoeren
  735. irriteren
  736. isoleren
  737. jagen
  738. kampen
  739. karakteriseren
  740. klagen
  741. knippen
  742. koesteren
  743. koppelen
  744. kraken
  745. kruipen
  746. kweken
  747. laden
  748. lanceren
  749. leunen
  750. liegen
  751. likken
  752. logeren
  753. likken
  754. losmaken
  755. meespelen
  756. meetellen
  757. meewerken
  758. mompelen
  759. nakijken
  760. nastreven
  761. neerzetten
  762. negeren
  763. neigen
  764. noodzaken
  765. oefenen
  766. omgeven
  767. omkijken
  768. omringen
  769. omschrijven
  770. omslaan
  771. omzetten
  772. onderbreken
  773. onderbrengen
  774. onderdrukken
  775. onderhandelen
  776. onderhouden
  777. onderkennen
  778. ondersteunen
  779. onderstrepen
  780. ondertekenen
  781. ondervragen
  782. onderwerpen
  783. onthouden
  784. onthullen
  785. ontnemen
  786. ontslaan
  787. ontsnappen
  788. ontspannen
  789. onttrekken
  790. ontzetten
  791. opbergen
  792. opdoen
  793. opdragen
  794. opdringen
  795. opduiken
  796. opeisen
  797. openbaren
  798. opereren
  799. ophangen
  800. opknappen
  801. opleiden
  802. opletten
  803. oplichten
  804. opmaken
  805. oppassen
  806. oprukken
  807. opschieten
  808. opschrijven
  809. opslaan
  810. opsluiten
  811. opvoeren
  812. opvolgen
  813. opwerpen
  814. ordenen
  815. orienteren
  816. overdragen
  817. overeenkomen
  818. overgeven
  819. overhandigen
  820. overhebben
  821. overheersen
  822. overhouden
  823. overleven
  824. overschrijden
  825. overslaan
  826. oversteken
  827. overtreffen
  828. overvallen
  829. overwinnen
  830. overzien
  831. parkeren
  832. peinzen
  833. plakken
  834. plannen
  835. pogen
  836. presenteren
  837. prijzen
  838. prikkelen
  839. profiteren
  840. putten
  841. razen
  842. rechtvaardigen
  843. redeneren
  844. regenen
  845. registreren
  846. reiken
  847. remmen
  848. rennen
  849. reppen
  850. reserveren
  851. respecteren
  852. resulteren
  853. roeren
  854. rondkijken
  855. rondlopen
  856. ruiken
  857. ruilen
  858. rukken
  859. samengaan
  860. samenhangen
  861. samenvatten
  862. schaden
  863. schatten
  864. scheren
  865. schetsen
  866. schitteren
  867. schoppen
  868. signaleren
  869. slepen
  870. slikken
  871. sluipen
  872. smeken
  873. smoren
  874. sparen
  875. specialiseren
  876. spijten
  877. spotten
  878. stammen
  879. stelen
  880. stinken
  881. stoten
  882. straffen
  883. stralen
  884. strekken
  885. strelen
  886. strijden
  887. strijken
  888. stromen
  889. struikelen
  890. stuiten
  891. suggereren
  892. tasten
  893. tegenhouden
  894. tegenvallen
  895. terechtkomen
  896. teruggaan
  897. teruglopen
  898. terugtrekken
  899. terugvinden
  900. thuiskomen
  901. tikken
  902. tillen
  903. toebrengen
  904. toedienen
  905. toegaan
  906. toekijken
  907. toeschrijven
  908. toestemmen
  909. toevertrouwen
  910. toezeggen
  911. trainen
  912. uitbarsten
  913. uitblijven
  914. uitbreken
  915. uitdelen
  916. uitdraaien
  917. uiteenlopen
  918. uiteenzetten
  919. uitgroeien
  920. uithalen
  921. uitlokken
  922. uitputten
  923. uitroepen
  924. uitschakelen
  925. uitstappen
  926. uitstellen
  927. uitstrekken
  928. uittrekken
  929. uitvallen
  930. uitwerken
  931. uitwijzen
  932. vasthouden
  933. vastleggen
  934. vatten
  935. vegen
  936. verbeelden
  937. verbijsteren
  938. verblijven
  939. verbouwen
  940. verbranden
  941. verdiepen
  942. verdommen
  943. verdragen
  944. verdrijven
  945. verdringen
  946. verdrinken
  947. vereren
  948. vergaderen
  949. vergen
  950. vergeven
  951. vergezellen
  952. vergroten
  953. verheffen
  954. verheugen
  955. verhinderen
  956. verhuizen
  957. verkiezen
  958. verkondigen
  959. verlammen
  960. verlengen
  961. verlichten
  962. verlossen
  963. verloven
  964. vermijden
  965. verminderen
  966. vermoeien
  967. vernielen
  968. vernieuwen
  969. verontrusten
  970. verouderen
  971. verplaatsen
  972. verraden
  973. verschuilen
  974. verschuiven
  975. versieren
  976. verstoren
  977. verstrijken
  978. vertegenwoordigen
  979. vertragen
  980. vervallen
  981. vervoeren
  982. verwaarlozen
  983. verwezenlijken
  984. verwoesten
  985. verwonden
  986. verwonderen
  987. vissen
  988. vloeien
  989. voeden
  990. voegen
  991. volhouden
  992. volstaan
  993. voltooien
  994. voltrekken
  995. voorbijgaan
  996. voorleggen
  997. voorlezen
  998. voorlichten
  999. voorschrijven
  1000. voortbrengen
  1001. voortvloeien
  1002. vorderen
  1003. vouwen
  1004. wapenen
  1005. weergeven
  1006. weerhouden
  1007. weerstaan
  1008. wegen
  1009. weggaan
  1010. weglopen
  1011. wegvallen
  1012. wenden
  1013. wenken
  1014. wijken
  1015. wijten
  1016. wijzigen
  1017. wrijven
  1018. wringen
  1019. wurgen
  1020. zeilen
  1021. zinken
  1022. zwemmen
  1023. zweren
  1024.